Mathilde van Toscane
Na een stormachtige nacht wekten de weinig overgebleven hanen de riddertjes, die geen van allen eigenlijk goed geslapen hadden (want de muggen waren weer in het land). Na een copieus ochtendmaal spoedden allen zich alras naar de spoorwegherberg waar een publieke postkoets met dampende paarden stond te wachten om hen naar Lucca te brengen. Maar waarom naar Lucca? Wanneer iemand van de gemeente van de Pisanen (volgens de burgers van de fiere stede van Firenze) naar de gemeente van de Florentijnen (volgens de burgers van de fiere stede van Pisa) reist, dan gaat men niet naar Lucca. Maar de navigatoren van de heerschare zijn niet dom, zij hebben een goede reden om naar Lucca te trekken.
U zal zich nog herinneren, beste lezer, dat onze dappere riddertjes naar het koninkrijk van de Longobarden gestuurd werden om één en ander eens te bespreken met tante Mathilde. En waar is tante Mathilde geboren? Jawel, in Lucca (of ergens in de omgeving). Maar, edele lezer, ik zou mijzelf voor de kop moeten slaan. Ik spreek hier wel over tantes en neefjes, maar jullie weten natuurlijk niet over wie dat allemaal gaat. Welnu, laat ons beginnen met tante Mathilde, die jullie kennen als Matilda la Gran Contessa, markgravin van Toscane enzoverder. En Godfried (van Bouillon dus) is een halfneef van haar, want zijn vader is getrouwd met haar zus, maar zij is getrouwd met zijn zoon. Snapt u het nog? Ik ook niet, maar het zijn dus neef en tante. En nu terug naar Lucca.
[pe2-image src=”http://lh6.ggpht.com/-e5aNFjeJNTU/U54L4LHzJeI/AAAAAAAAAiA/VnyyPdqZN5Y/s144-o/IMG_1291.JPG” href=”https://picasaweb.google.com/112557256735694220153/Interrail201402LuccaFirenze#6025266411154384354″ caption=”De luidruchtige koetsverzamelaars …” type=”image” alt=”IMG_1291.JPG” pe2_img_align=”right”]Lucca naderden ze vanop één of ander zijpad, waar zich slechts af en toe een koets naar boven worstelde. Meteen kwamen ze voor de versterkingen te staan die te sterk leken om stormenderhand te worden genomen. Een wijze ridder merkte op dat er ongetwijfeld wel ergens een poortje zou open staan (Italianen zijn soms nogal slordig). En men wandelde rond de vesten op zoek naar de poort. En men vond niets. Maar plots, toen alle hoop verloren leek hoorden ze in de verte het getoeter van de Fiat 500 Koetsenclub, die (toevallig) een parade hielden, en die (toevallig) vergeten waren de poorten te sluiten (ik zei het toch).
Eenmaal binnen ging het recht op hun doel af. Na de zegen van de heiligen van de kalender afgesmeekt te hebben in één van de talrijke kerken gingen ze naar binnen. Een eerste obstakel vormde het oude amfitheater, dat door gewiekste Luccanen was omgebouwd tot een kring huizen, die volledig de vorm (en de stenen) van het theater in zich opnamen. Voorwaar een stevige veste.
Zoals het een goed ridder betaamt gingen ze rond de veste verder het centrum in. Hoewel er vele mooie pleinen, paleizen en kerken waren bleek de grote gravin nergens te bekennen. Volgens bepaalde (omgekochte) individuen zou ze haar kampement opgeslagen hebben in de stad Firenze, aloude zetel van het markgraafschap Toscane. Na een stevige maaltijd gingen ze op pad naar deze, zo zei men, beeldschone stad.
In Firenze aangekomen ging het razendsnel naar de herberg, want de pakpaarden waren moe geworden door al dat gedraag. Voor het avondmaal kon slechts een korte verkenning uitgevoerd worden, waarbij mogelijke schuilplaatsen werden genoteerd. De volgende dag, na hopelijk een verkwikkende nachtrust, zouden ze de stad grondig doorzoeken.