De Zoektocht naar Atlantis

Duif in de pot

Van Andros naar Tinos

Vanmorgen, alvorens de haan driemaal kraaide, stonden alle ridders op om zich gezwind naar de ontbijtdis te begeven alwaar zij de innerlijke krijger versterkten. Van zodra dit copieuze maal achter de kiezen was ging het richting de haven van Rafina om zich op oud-Griekse wijze in te schepen op één der klassieke triremen die, zo had men hen verzekerd, de route Andros-Tinos-Mykonos zou volgen. De hulp van Poseidon afsmekend gingen ze, te paard en al, aan boord (zonder ook maar enige controle). Hoewel Grieken een stipte reputatie hebben waren ze toch vertraagd. De lokale marmerbewerker moest immers zijn lading nog aan boord brengen!

Een gesloten poort, maar toch even over het hekken gluren…

Een rustige vaart later kwamen ze aan in het onooglijke eiland Tinos, een rotsachtig eiland met een paar dorpjes, kloosters en om onnaspeurbare redenen, duiventillen. Gelukkig waren Abergwannog en Sir Gwahain grote fan van deze gevederde lekkernij, al zou het hen niet vergund zijn om hiervan te proeven. In de haven aangekomen ging het al snel naar de afspanning alwaar zij zouden overnachten. Omdat ze onder de gesternte van Poseidon voeren leek het hen passend om richting het heiligdom van deze lichtgeraakte godheid te trekken, maar daar aangekomen bleek het bouwwerk gesloten. Hopelijk is Poseidon niet ontstemd, want morgen moet er weer gevaren worden. Omdat een mens nooit genoeg goddelijke hulp kan hebben galoppeerden ze spoorslags naar één of ander lokaal kerkje alwaar zij geknielde dames de toch wel steile helling zagen opschuifelen. Bedevaartsoorden… de riddertjes zouden het nooit echt begrijpen. Al bij al was het een rustige dag, helaas zonder enig spoor van het verloren continent. Misschien brengt de tocht morgen naar Mykonos en het heilige eiland Delos meer soelaas. Wat meer goddelijke steun is namelijk zeker welgekomen.

Een duel op tijd en stond houdt een mens jong.