Nieuws over het Gulden Vlies
In de middelgrote versterking Lamia waar de riddertjes hun kamp hadden opgeslagen, woonde ook een Spanjaard. Dat is op zijn minst een beetje vreemd; we waren toch in Hellas? Dat klopt, maar Spanjaarden (en inwoners van het graafschap Holland) vind je nu eenmaal overal. Dus ook hier. Om onze Spaanse vriend te kunnen bezoeken moesten de riddertjes wel een steile klim afleggen, die hen van het rustige Lamia, ongeveer halverwege de heuvel, helemaal naar de top van die heuvel bracht. Want uiteraard hadden de Hellenen (die er al waren voor de Spanjaarden, en ook lang erna) daar het kastro gebouwd.
De weg was kort, steil en warm. Maar bovengekomen was de burcht indrukwekkend en de Spanjaard zeer gastvrij. Hij liet hen zelfs zijn collectie lokale curosia bekijken! Veel bezoekers was hij wel niet gewend, want één zijner dienaren moest snel de deuren openen, kaarsen ontsteken en de luiken weghalen. Maar mooi was de collectie wel. Vanop de heuvel hadden de riddertjes, met wapperende banieren, een formidabel uitzicht over de volledige vallei.
Terwijl ze in de verte staarden kwam de Spaanse seigneur naderbij. Hoewel ze hem niet helemaal vertrouwden, besloten ze hem toch enkele pertinente vragen te stellen over hun (vooralsnog geheime) missie. Zonder het doel van hun reis te verraden vroegen ze of hun gastheer het aloude verhaal van de Argonauten kende. Neen, zei hij. Blijkbaar was dat dan toch niet zo’n gecultiveerde gastheer! Maar goed, omdat in aloude Griekse mythes er altijd ofwel een herder, ofwel een visser is die alles weet en de queeste verder helpt, besloten de riddertjes dan maar om naar de haven te gaan.
De haven lag niet in de stad. Gelukkig waren er diverse koetsen in diverse richtingen, waaronder ook ongeveer de kust. Na eerst in een verkeerde stad aan te komen, kwamen ze dan toch uiteindelijk bij een idyllisch dorpje Agia Marina aan de zee. En nog belangrijker: er waren vissers. Misschien konden die hen verder helpen?
Bij wijze van captatio benevolentiae schonken ze hem een goed glas ouzo in. Spontaan begon de visser, met een ietwat vreemde smaak in kledij, te vertellen. Jazeker, hik, kende hij het verhaal van het object dat ze zochten. Meer nog, hij had het zelf meegemaakt! Toen hij nog jong (en nuchter) was, toen had hij van zijn vader gehoord (wat hij exact had meegemaakt was niet zo duidelijk), dat, toen die nog jong was, er plotseling in zijn dorp een vijftigtal vreemde mannen waren. Ze zochten een beschutte plaats waar ze een boot konden bouwen. Met die boot, zo zeiden ze, zouden ze dan gaan waar geen man ooit was geweest. Op zoek naar een mythisch object. Een, of het, Gulden Vlies.
Tot zover het verhaal van de zeeman. Hoewel hij veel had verteld, wisten ze nog altijd niet zo veel. Er waren hier in de buurt mannen geweest die een schip hadden gebouwd om het Gulden Vlies te vinden. Of ze het hadden gevonden en of ze waren teruggekeerd, dat wist hij niet. Maar, als ze een schip hadden gebouwd, dan waren ze via de zee vertrokken (ijzersterke logica). En af en toe hebben zeevaarders proviand nodig. Het plan werd opgevat om een paar eilanden te proberen om te zien of daar iemand die mythische zeevaarders ooit had gezien. Blij dat ze een duidelijk plan hadden, keerden de riddertjes terug naar hun kampement in Lamia om er zich nogmaals te goed te doen aan bucolische Griekse eetwaren. Een queeste gaat nu eenmaal beter met een goedgevulde maag. De rest zagen ze dan morgen wel weer.